“‘De ideale situatie zou zijn dat schrijvers niet gesubsidieerd worden.”
“Althans, het zou de literatuur ten goede komen als schrijvers wat minder gesubsidieerd werden. Als je na tien boeken nog geen vijftien lezers hebt gevonden, moet je ermee ophouden.
Maar ik weet dat de ideale situatie een beetje té ideaal is. We leven in een maatschappij waarin zelfs de kleuteroppas, de speeltuinmeneren en de politici gesubsidieerd worden. En ik weet dat heel veel kunst niet meer kan bestaan zonder subsidie. En aangezien de grootste onzin wordt gesubsidieerd, zie ik niet in waarom bepaalde zinnige dingen zouden moeten worden buitengesloten.
In praktische zin ben ik niet zo heel erg tegen subsidies. Maar het moet dan ook weer niet zo zijn dat het grootste deel van het geld op gaat aan de instanties die de subsidies uitreiken en dat men een systeem heeft waarbij niet de kwaliteit telt, maar de goede bedoelingen. Men subsidieert schrijvers die van plan zijn mooie dingen te schrijven. De literatuur heeft niets aan goede bedoelingen, de literatuur heeft iets aan goede boeken. Er is nog nooit een goed boek niet geschreven, omdat het niet gesubsidieerd werd. Er worden heel veel schrijvers in leven gehouden die de markt bederven.
Als je elk jaar kon kiezen tussen tien bundels die verschijnen en tien romans, zou dat iets anders zijn dan wanneer er elke maand tweehonderd verschijnen. De boekhandels liggen er vol mee. De ijlwagens naar De Slegte kunnen het bijna niet bolwerken. Door de subsidies zit je een hoop literatuur te plempen in een markt die dat niet aankan.
Er moet altijd een beetje overdaad zijn en een beetje humus, maar om al die mensen die er maar niet in slagen een publiek te vinden, te blijven bezighouden omdat ze het zo goed voor hebben met de mensheid en de literatuur, dat is toch een beetje ontaard.
Ik vind het ook kwalijk dat schrijvers elkaar beoordelen. Iedereen bevoordeelt zijn vriendjes. Dat is heel normaal. Het ontkennen daarvan is huichelachtig. Maar zo krijg je een systeem dat zichzelf bedruipt. Er ontstaat op deze manier een gesubsidieerde literatuur die zonder subsidie geen bestaansrecht heeft.
En dat is iets anders dan goede schrijvers tijdelijk te helpen of bij bijzondere projecten terzijde te staan. Maar ik geloof best dat er nuttige dingen mee gebeuren voor bepaalde schrijvers. Maar wat wil je? Dat is conform het oude principe dat zelfs een stilstaande wekker twee keer per dag de juiste tijd aangeeft.
Als het Fonds voor de Letteren alles subsidieert, zullen ze af en toe ook wel een paar goede boeken en een paar goede schrijvers te pakken hebben. En die gebruiken ze dan als excuus. Maar tegelijkertijd verschijnen er een hele hoop boeken die in het niets verdwijnen en die voor schrijvers die ervan moeten leven de spoeling wel heel erg dun maken.
Het is toch onmogelijk dat een land zestienhonderd dichters en schrijvers heeft? Dat is werkverschaffing voor kunstambtenaren. Ik vind het niet erg om te werken, maar ik vind het wel erg om collega’s te zien die lekker met een strootje in de mond in de zon liggen, omdat ze niet veel meer hoeven te doen dan elke twee jaar een bundeltje te publiceren. Dat vind ik onrechtvaardig. Maar ik ben ook bereid om in ruil voor een flinke uitkering van het Fonds voor de Letteren mijn mond te houden”
Ilja Leonard Pfeijffer interviewt Gerrit Komrij – Zaterdag 7 maart 2009
nrcboeken.nl/interview/als-grijsaard-draag-je-de-jongeling-in-je
Mag ik daaraan een toepasselijk Komrij toevoegen:
Liefde
Ze liggen op elkaar, schurft op eczeem.
Je hoort de Schilfers knappen. Roos stuift op.
Hun schedels glimmen als een diadeem.
Ze liefkoost teder zijn gezwollen krop.
Zijn pink verdwijnt in een abces van bloed.
Ze kronkelt. Uit haar mond springt slijm. Een Blaas Ontploft. Zijn krop wordt blauwer. Hij vat moed. Hij rolt haar op haar rug. Hij is de baas.
Dan gaan zijn sleetse lendenen tekeer.
Het is een machtig knarsen. Het gesop van kwijl in etter kent geen einde meer.
Zij kotst. Gods wonder in een notendop.